Manque le texte nl30 september 2009 in Economie
Inleiding voor de gezamenlijke openbare bijeenkomst gehouden met ’Internationalist Perspective’ (Brussel, 26 september 2009)
Het onderwerp van deze openbare bijeenkomst (Welke crisis van het kapitalisme?) is heel breed; enkel de analyse van de oorzaken van de crisis en de vragen omtrent het begrip van de crisis worden hier behandeld.
Deze crisis wordt over het algemeen inderdaad voorgesteld als een financiële crisis die vervolgens is overgeslagen op de reële economie. Anders gezegd, de oorsprong van de economische recessie en de werkloosheid zou liggen in de inhaligheid van sommigen, in het gebrek aan regulatie van de financiële wereld en het parasitisme daarvan op de reële economie. Volgens ons is de juiste analyse precies omgekeerd: het zijn de tegenspraken in de reële economie die de financiële crisis hebben veroorzaakt.
De crisis, zoals die tot ontwikkeling is gekomen in de achtereenvolgende gebeurtenissen, zoals de beurskrach, het failliet van de banken of de subprimes (hypothecaire leningen), komt natuurlijk vooral aan de oppervlakte als een financiële crisis. En ook lijkt het alsof de economische recessie en werkloosheid tot ontwikkeling komen na de financiële krach. Wie zegt dat de huidige crisis vooral een financiële crisis is lijkt gelijk te krijgen van de feiten.
Deze kant van de crisis is overduidelijk. Het zou absurd zijn die te ontkennen. Maar als het daarbij blijft kan niet worden verklaard waarom de financiële sector een dergelijk gewicht in de economie heeft gekregen, noch waarom de financiële wereld zo kon ontsporen en plotseling zo inhaling kon worden. De verklaring van de crisis beperken tot de financiële kant voorkomt een begrip van de diepere oorzaken van de crisis.
Voor marxisten is een financiële crisis slechts één gevolg van de fundamentele tegenspraken binnen de kapitalistische economie. Daarom moeten we ons afvragen welke die fundamentele tegenspraken van de kapitalistische economie zijn. Het zijn er wezenlijk twee:
1) De eerste komt overeen met de problemen van het kapitalisme om voldoende winst te behalen voor een gegeven investering. In gewone taal: de investeringen neigen er toe steeds minder rendabel te worden. In marxistische taal noemen we dat de tendentiële daling van de winstvoet.
2) De tweede tegenspraak bestaat uit het probleem om voldoende vraag te scheppen voor het geheel van de geproduceerde koopwaar, dat is het probleem van het op de markt afzetten van de totale productie.
Het zijn deze twee tegenspraken in de reële economie die tot op heden met regelmaat de overproductiecrises hebben veroorzaakt. Tijdens iets meer dan twee eeuwen van zijn bestaan (1780-2009) heeft het kapitalisme bijna een dertigtal overproductiecrises ondergaan. Dat geeft dus gemiddeld één crisis elke acht jaar.
Maar om goed te begrijpen wat de uitwerking van deze twee tegenspraken is, net als hun band met de financiële crisis, moeten we twee verduidelijkingen toevoegen:
1) Over het algemeen manifesteren deze twee tegenspraken zich gezamenlijk en ze versterken elkaar: als niet alle koopwaar verkocht kan worden kan ook niet de gehele winst worden binnengehaald, en een gebrek aan winst leidt ook tot een gebrek aan markten. Toch moet ook benadrukt worden dat deze twee tegenspraken zich geheel onafhankelijk van elkaar kunnen voordoen, zodanig dat een van de twee overheerst. Dit is van belang om de crises van het kapitalisme te begrijpen, want alle crises ontwikkelen zich niet altijd op dezelfde manier zoals we zullen zien.
2) Het tweede dat verduidelijkt moet worden, is dat deze twee tegenspraken zowel op de korte als de middellange termijn spelen. Als we spreken van de korte termijn, dan hebben we het over cycli van gemiddeld ongeveer acht jaar; en als we het hebben over de middellange termijn dan gaat het om perioden van 25 tot 40 jaar van groei of inkrimping.
Na deze korte samenvatting van het algemene raamwerk van de marxistische analyse van de crises, zullen we nu zien hoe deze fundamentele tegenspraken van het kapitalisme in de concrete werkelijkheid de crisis kunnen verklaren en wat het verband is met de financiële krach. De volgende grafieken kunnen ons daarbij helpen:
Grafiek nr. 1 : Beurs en winsten in de Verenigde Staten (1992-2009)
Blauwe lijn: winsten als percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP), naar de rechter schaal.
Rode lijn: Index Standard & Poor’s 500, gecorrigeerd voor inflatie startende van een BBP = 100 in het jaar 2000, naar de linker schaal.
De curve van de beursindex op deze eerste grafiek (in het rood) laat de twee laatste speculatieve zeepbellen zien: De eerste is de internet-zeepbel van de recessie van 2000-2001, de tweede is de zeepbel van de subprimes met de huidige recessie. Dat is de financiële kant van de crisis. De andere curve is daarentegen veel interessanter (in het blauw), die laat het verloop van de reële economie zien, meer in het bijzonder de rentabiliteit van de ondernemingen, dat wil zeggen de winstvoet. Waarom is die interessanter? Voor minstens drie redenen:
a) De eerste is dat we een duidelijk verband kunnen vaststellen tussen de ontwikkeling van de winsten en de ontwikkeling van de beurs.
b) De tweede is dat dit verband niet willekeurig is: het is de ontwikkeling van de winstvoet die de ontwikkeling van de beursindex bepaalt. In de economische cyclus op de korte termijn is het de opnieuw dalende winstvoet (dus het gebrek aan winsten) die de beurskrach voortbrengt.
c) De derde reden is dat het opnieuw dalen van de winstvoet ten grondslag ligt aan de cyclische economische recessies van 2000-2001 et 2008-2009.
Anders gezegd, op de korte termijn, is het duidelijk de ontwikkeling van de winstvoet die ten grondslag ligt aan economische cycli, de financiële krachs, en ook de recessies. Hier hebben we dus een eerste duidelijk antwoord op de uitgangsvraag: we hebben niet te maken met een financiële crisis die vervolgens is omgeslagen in een economische recessie, maar met een economisch recessie die is omgeslagen in een financiële crisis. Dat lijkt ons een eerste punt dat benadrukt moet worden om te antwoorden op de heersende ideologie en ter bevestiging van de marxistische analyse van de crises.
Als we een beetje afstand nemen en de ontwikkeling op de middellange termijn bekijken dan verschijnen er nog andere belangrijke gegevens. Die zijn zichtbaar in de tweede grafiek waarin we duidelijk drie fasen kunnen onderscheiden:
Grafiek nr. 2: Stijging van de winsten en vertraging van de accumulatie na 1982 (Verenigde Staten + Europese Unie + Japan).
Blauwe lijn: winstvoet, naar de linker schaal.
Rode lijn: accumulatievoet, naar de rechter schaal.
a) De eerste fase, vanaf het einde van de Tweede Wereldoorlog tot aan het einde van de jaren 1960 is de periode van welvaart waar de winstvoet en de accumulatie gelijktijdig omhoog gaan.
b) De tweede fase begint aan het eind van de jaren 1960, met een daling van de winstvoet. We zien ook dat deze daling van de winstvoet vervolgens de accumulatievoet met zich meesleept tot aan 1982. We zien zo dat het opnieuw deze dynamiek van de winstvoet is die een einde maakt aan de naoorlogse welvaart en de lange periode van crises inleidt die we sinds veertig jaar kennen.
c) De derde fase begint in 1982. Toen begonnen de twee uiteen te lopen: de winstvoet gaat sterk omhoog, maar de accumulatievoet blijft dalen (de berekening van de winstvoet omvat hier natuurlijk niet de speculatieve hausse van de beurs).
We kunnen zo de vier volgende vragen stellen over deze ontwikkelingen:
a) Waarom gaan de winsten vanaf 1982 omhoog na zo lang gedaald te zijn?
b) Als de winsten op zijn hoogst zijn, waarom gaat de accumulatie dan niet meer omhoog, en waarom blijft de crisis doorgaan?
c) Kunnen we, omdat de winstvoet naar grote hoogten stijgt, nu nog zeggen dat de daling van de winstvoet de oorzaak is van de crisis?
d) Wat is het verband met de groeiende gewicht van de financiële wereld in de economie en met de speculatieve zeepbellen?
1) Het antwoord op de eerste vraag verschijnt onmiddellijk: de winsten konden herstelt worden omdat het aandeel van de lonen is verminderd. Dat zien we duidelijk in de derde grafiek hieronder: de lonen vertegenwoordigen tweederde van de eindvraag tot aan 1982, terwijl ze er 25 jaar later nauwelijks meer dan de helft van uitmaken. Het belangrijkste gevolg dat er uit voortvloeit is een drastische inperking van de koopkrachtige vraag, een geweldige rem op het vermogen om de geproduceerde koopwaar af te zetten, omdat die niet gecompenseerd wordt door de consumptie van de kapitalisten (die bovendien per definitie improductief is), noch door de investeringen en verkopen in de opkomende landen.
Grafiek nr. 3: De daling van het aandeel van de lonen heeft na 1982 de winstvoet hersteld (Europese Unie).
2) Zo kunnen we ook gemakkelijk antwoorden op de tweede vraag: waarom komt de accumulatie niet opnieuw op gang en waarom blijft de crisis voortduren ondanks de stijging van de winstvoet? Eenvoudig en vooral als gevolg van de drastische inkrimping van de markten: er wordt momenteel nog steeds geïnvesteerd, maar het zijn vooral investeringen in rationalisaties en fusies, geen uitbreidingsinvesteringen zoals tijdens de welvaartsperiode na de oorlog.
3) Het beantwoorden van de derde vraag is al net zo eenvoudig: kunnen we nog altijd zeggen dat de daling van de winstvoet de oorzaak is van de crisis hoewel hij tot grote hoogten stijgt? Ja, zoals we gezien hebben met de eerste grafiek, is de ontwikkeling van de winstvoet op de korte termijn altijd de motor van de economische cycli en de crisis. Maar sinds 1982 staan we niet meer tegenover een algemene dalende tendens van de winstvoet, maar tegenover een stijgende tendens op de middellange termijn.
Bijgevolg, en dit is belangrijk, de kern van de economische problemen sinds de jaren 1980 bestaat niet langer uit een gebrek aan rentabiliteit van de ondernemingen, maar uit een gebrek aan koopkrachtige markten waar de productie kan worden afgezet. Anders gezegd, sinds de jaren 1980 is het kapitalisme opnieuw winstgevend, maar dat verloopt middels een zwakke accumulatievoet, een aanzienlijke werkloosheid, en groeiende ellende voor de overgrote meerderheid van de loonafhankelijken, omdat deze hervonden winstgevendheid van de ondernemingen tot stand kwam door de loonmassa te plunderen, door te ontslaan, door de arbeidsomstandigheden onder druk te zetten, en niet, zoals na de oorlog, door stijgende productiviteit, een stijging die sinds het eind van de jaren 1960 blijft afnemen en die nog altijd zwak is zoals we kunnen zien in de vierde grafiek:
Grafiek nr. 4: Ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit
Curve: productiviteitsstijging per arbeidsplaats
Volle lijn: gemiddelde van de productiviteitsstijging
Stippellijn: gemiddelde van de groei van het BBP
4) Het antwoord op de vierde vraag over de oorsprong van het gewicht van de financiële sector in de economie sinds de jaren 1980, is ook gemakkelijk te begrijpen. We zien het in de tweede grafiek: het gaat om het hele gebied tussen de twee curves, dit geleidelijk groeiende gebied vertegenwoordigt de massa van de winsten die niet gebruikt wordt voor de investeringen en dat de financiële wereld voedt. Anders gezegd, het is de afwezigheid van voldoende markten die het niet mogelijk maakt om de winstmassa te investeren om de productie uit te breiden. Als gevolg daarvan worden de winsten naar de financiële wereld geloodst.
Dit is heel belangrijk om te begrijpen, want in de revolutionaire pers wordt er voortdurend beweerd dat de opgang van de financiële wereld sinds de jaren 1980, en het herhaalde uiteenspatten van de speculatieve zeepbellen, het gevolg zou zijn van een dalende winstvoet. Dat wil zeggen dat de kapitalisten hun geld in de beurs zouden beleggen als gevolg van de zwakke rentabiliteit van de productieve investeringen. Maar al de grafieken laten hier zien dat deze redenering fout is op de middellange termijn: de productieve investeringen zijn rendabel et de winsten zijn heel hoog. Dat is logisch, want de speculatie is des te groter naarmate de winsten aanzienlijker zijn. Op de middellange termijn is het dus volslagen verkeerd te zeggen dat de kapitalen naar de beurs gaan omdat de winsten zwak zijn! Het is niet dat verschijnsel (de zwakheid van de winsten) dat de opkomst van de financiële sector in de economie kan verklaren. Het is precies omgekeerd: het zijn de overschotten aan winsten die geen belegging vinden door gebrek aan uitbreiding van de afzetmarkten die de financiële wereld voeden.
Het gevolg van dat alles, en dat was het tweede belangrijke punt van deze uiteenzetting, is dat de kern van het economisch disfunctioneren sinds 1982 verbonden is aan de zwakte van de koopkrachtige markt, en niet aan de daling van de winstvoet zoals in de jaren 1970. Het beste bewijs daarvoor is heel de samenhang die geleid heeft tot de laatste beurskrach: aangezien de vraag vanuit de lonen drastisch is ingeperkt (grafiek 3 en 5), kon de groei alleen verwezenlijkt worden door de consumptie aan te jagen (grafiek 5) met het uit de pan rijzen van de schuldenlasten die begint in 1982 (grafiek 6) en een daling van de spaarvoet die begint in 1982 (grafiek 7).
Grafiek nr. 5: Daling van het aandeel van de lonen met groei van de consumptie in de na 1982 (Verenigde Staten)
Rode curve: consumptie in % van het BBP.
Groene curve: aandeel van de lonen in het BBP.
Grafiek nr. 6: De groei van de schuldenlast vanaf 1982.
Totale schuldenlast van de Verenigde Staten / Bruto Nationaal Inkomen (BNI)
Grafriek nr. 7: Daling van de spaartegoeden na 1982 (Verenigde Staten).
En morgen? Dan zal deze perverse dynamiek van de kapitalistische economie nog worden versterkt omdat er niets is opgelost, erger, de lapmiddelen die gebruikt worden om de machine weer op gang te krijgen zullen het kwaad op de middellange termijn nog bekrachtigen, zelfs als ze de recessie op de korte termijn vooruit kunnen schuiven. Als er niets verandert gaan we zeker naar de afgrond. En tot dan zullen het de loonafhankelijken zijn die de klappen krijgen, op de eerste plaats op het vlak van de werkgelegenheid door steeds meer werkloosheid. Dat is nu al op gang is en zal de komende maanden nog sterker worden.
C.Mcl
(Vertaald uit het Frans door Vico, 30 september 2009)