Forum voor de Internationalistische Communistische Linkerzijde
13 juni 2009 werd de uitslag bekend van de presidentsverkiezingen in Iran. Sindsdien is de wereld getuige van een golf van protesten in de Iraanse steden, eerst vooral in het conglomeraat Teheran (13.000.000 inwoners), maar vervolgens door het hele land. Demonstranten weigeren het officiële resultaat van de verkiezingen (62,6% voor de zittende regering) te erkennen. Ze voelen zich bedrogen door een regering “die hun stem heeft gestolen”. Dat er na dertig jaar opnieuw sociale beweging in Iran is, zou natuurlijk reden tot vreugde kunnen zijn, maar meer nog een aanleiding om te wijzen op de gevaren en het gebrek aan onmiddellijke vooruitzichten.
Net als elders worden de levensomstandigheden van de arbeidersgezinnen en de verdere bevolking in Iran dramatisch slechter. Geen land ontsnapt aan de huidige ongekende verdieping van de economische wereldcrisis. Terwijl de inflatie in Iran sterk oploopt worden de lonen soms maandenlang niet uitbetaald. Als gevolg van de armoede en de bloedoffers die gebracht zijn in de achtjarige oorlog met Irak (1980-1989) is tweederde van de bevolking onder de dertig jaar, dat wil zeggen: geboren na de “islamistische revolutie” van 1979. De werkloosheid onder die jongeren is enorm: voor het hele land zo’n 30%; in de steden is dat getal nog aanzienlijk groter. Eén van de gevolgen is steeds meer uitzichtloosheid, criminaliteit, drugsgebruik en prostitutie. Dat betekent een aanslag op het moreel van een hele generatie en van de samenleving als geheel. Zelfs wie er na harde studie bijvoorbeeld in slaagt de middelbare school af te maken komt steeds vaker voor de gesloten deur van universiteiten en hogescholen te staan. En die zijn toch al verworden tot grote moskeeën gecontroleerd door milities van de Hezb Allah (Partij van God). Het vooruitzicht van toenemende bestaansonzekerheid begint zich geleidelijk tegen het regime te keren. Eén aspect is dat er steeds meer wordt geprobeerd de inperking van de persoonlijke vrijheid en het ingrijpen in het privé-leven te ontlopen, vrouwen voorop. Zo ontstaan er buiten de gecontroleerde maatschappelijke structuren parallelle circuits die geheel of gedeeltelijk ontsnappen aan de controle van de mollahs.
Ondanks het blijvende verbod op protest en bijeenkomsten, waar hoge straffen op staan, waren er in 2008 en 2009 regelmatig protesten in fabrieken, kantoren, universiteiten, hogescholen zowel als op straat. De voortdurende intimidatie en vele verrichte arrestaties hebben daar geen eind aan kunnen maken. Dat laat zien dat repressie alleen niet langer genoeg is om te kunnen heersen en dat de invloed van de morele chantage door middel van de religie afneemt. Precies dat verklaart ook de spanningen binnen het heersende regime dat dringend een betere legitimatie nodig heeft. Dat vormde de werkelijke achtergrond van de verkiezingen.
Na dertig jaar ontbreekt het niet langer aan strijdbaarheid, maar wél ontbreekt het aan onmiddellijk strijdperspectief. En wel heel sterk is het volslagen valse idee dat het vooral zou gaan om de strijd van een vrijheidslievende jeugd tegen een “theocratisch despotisme”. Dat is een idee dat niet alleen Iraanse sociaal-democraten, stalinisten, trotskisten en andere ultra-linksen uitdragen, maar dat ook gekoesterd wordt door liberale westerse media. Het is in dat raamwerk van algemene verwarring dat de presidentsverkiezingen zo’n groot gevolg konden hebben:
– Zo kon de illusie worden gewekt dat een machtverschuiving binnen het heersende regime tot verbetering van de toestand zou kunnen leiden terwijl dat regime bewezen heeft enkel te kunnen regeren door steeds krampachtiger en genadelozer te worden.
– Ze boden de mogelijkheid voor het regime, afhankelijk van de verkiezingsuitslag, om zich enigszins te reorganiseren tegenover de toenemende onvrede en protesten, of, waarschijnlijker, hardhandig af te rekenen met rivalen in eigen gelederen.
Vandaar ook de schijn dat de belangen van de verschillende sociale klassen en lagen dwars door elkaar lopen, dat er géén sociale kwestie zou bestaan, maar vooraleerst vooral een democratische “volksstrijd” voor “modernisering” en de “scheiding van kerk en staat”. De grote massa van de demonstranten bestaat echter uit arbeiderskinderen, die volslagen andere belangen hebben.
Tijdens de presidentsverkiezingen is het conflict tussen de regerings- en oppositionele fracties van het regime hoog opgespeeld. Beide fracties weten heel goed dat er veel onvrede bestaat onder de bevolking, en dan vooral, maar niet alleen, onder de jongeren. Daarom hebben ze er beide alles aan gedaan om deze onvrede niet alleen onder controle te krijgen, maar ook elk in hun eigen voordeel uit te buiten:
– De regeringsfractie van president Mahmoud Ahmadinejad is er in geslaagd om met een politieke schijnvertoning, waaronder televisie-debatten met de oppositie, wat ontevreden jongeren te mobiliseren. Eerst met een chauvinistisch beroep op “de massa” die de “Iraanse islamitische revolutie” veilig zou moeten stellen; vervolgens door een omstreden “overwinning op de oppositie” af te kondigen; en tenslotte door “het Westen”, met name de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, van inmenging te beschuldigen in “interne Iraanse aangelegenheden”. De regeringsfractie probeert zo niet alleen haar eigen macht opnieuw te wettigen om die met versterkte kracht aan de arbeiders en de hele bevolking op te leggen, ze probeert in het voorbijgaan ook een concurrende fractie, die bovendien geen werkelijke bedreiging voor haar vormt, de mond te snoeren.
– Mir-Hossein Mousavi Khameneh, de als “liberaal” gedoodverfde leider van de oppositie, is een idool van sommige jongeren geworden. Toch onderhoudt hij niet alleen vriendschappelijke banden met ayatollahs als Akbar Hashemi Rafsanjani en Seyed Mohammad Khatami. Van 1981 tot 1989 was hij ook eerste minister. Tijdens de achtjarige oorlog met Irak stuurde deze fractie van het regime jongeren en zelfs kinderen massaal naar het militaire front om te dienen als kanonnenvlees ter verdediging van Iraanse imperialistische belangen. Deze fractie was ook de eerst verantwoordelijke voor het in bloed smoren van alle protest en voor de moordpartijen en martelingen in en buiten de gevangenissen, en het massaal in ballingschap drijven van alles wat oppositioneel leek. Na twintig jaar afwezigheid op het openbare politieke toneel beschikt Mousavi achter de schermen nog altijd over een aanzienlijke macht en ook vervult hij belangrijke functies in beslissende overheidsorganen. Het argument dat er ná een overwinning van Mousavi over alles en nog wat kan worden gepraat werd ook al gebruikt door religieuze groeperingen tijdens de opstand in 1979 en is het overwegen niet eens waard.
De werkelijke spanningen binnen het regime, voorzover het niet louter gaat om een geregisseerde klucht, waren het product van sociale spanningen. Het regime wilde kennelijk de omvang daarvan meten, en zo ontstond enige ruimte voor verder protest. Maar dat protest blijft opgesloten in alternatieven die het raamwerk van hetzelfde regime niet overschrijden. Wie de verkiezingen ook gewonnen heeft, het regime wint altijd, en de opkomst was hoog. Wat de arbeiders ook gestemd hebben, voor hen was de gang naar de stembus een steunbetuiging aan het regime. Het vormt ook een legitimatie voor interne, en mogelijk zelfs bloedige, afrekeningen binnen een regime dat bewezen heeft niet anders te kunnen heersen dan door terreur toegedekt met vrome woorden. Ondertussen zijn het vooral de arbeidersgezinnen die hun stem hebben verloren omdat het ze moeilijker maakt te kiezen voor een beter leven zonder uitbuiting en onderdrukking.
De protesten hebben binnen dit raamwerk geen enkel vooruitzicht, en ook gezien de onervarenheid en politieke naiviteit bestaat er vooralsnog weinig kans dat de beweging een andere richting inslaat. Het verkiezingsspektakel was juist bedoeld om het protest beter onder controle te brengen van de onderling strijdende fracties die gemakkelijk kunnen manipuleren met religieuze schijntegenstellingen. Als de oppositionelen van Mousavi er ondertussen toe zijn overgegaan stakingen aan te kondigen tegen de zittende regering, dan is het niet alleen om de arbeiders des te beter voor het eigen politieke karretje te kunnen spannen, maar ook om te voorkomen dat de woede in de arbeidersklasse een heel andere richting inslaat.
Met de strijdkreet “God is groot” (die moeilijk verboden kan worden omdat die ook de leuze was van de beweging van ayatollah Ruhollah Khomeini) wordt de sociale beweging bovendien in een religieus raamwerk opgesloten.
Momenteel raken ultra-linkse groeperingen en burgerlijke linkse fracties in het algemeen weer erg opgewonden door de sociale onrust en ook dit keer veroorzaken ze een ware roes:
– Onder de bekende leuze “de beweging is alles en het doel niets” hebben ze een “stappenplan” opgesteld: een overwinning van Mousavi zou een stap in de goede richting betekenen en bijgevolg raden ze de demonstranten aan blind door te gaan en hun leven te wagen in de strijd voor andere uitbuiters en onderdrukkers van hetzelfde regime. Ze raden de bevolking aan om te kiezen voor het “minste kwaad” van degenen die in het verleden niets beter dan de rest bleken te zijn. Zo houden ze de arbeiders alweer af van het verdedigen van hun eigen belangen. Zo voorkomen ze alweer dat de arbeiders zich bewust worden van hun eigen kracht en zelfvertrouwen krijgen. Zo versterken ze nogmaals de illusie dat er van dit regime iets verwacht kan worden. De linkse en ultra-linkse groepen en organisaties roepen de arbeiders op de “volksbeweging” te steunen wat niets anders is dan een oproep tot klassensamenwerking met eigen uitbuiters en onderdrukkers in een nationalistisch raamwerk.
– Ze verdedigen ook dat “een beweging zonder een machtig leider (zoals Mousavi) onmogelijk is”. Daarmee wordt eveneens alle vertrouwen van de arbeiders in eigen kracht en zelforganisatie ondermijnt, en zo wordt er evenzeer geronseld voor de verdediging van de belangen van uitbuiters en onderdrukkers.
Wat kunnen we doen? Op de eerste plaats mogen we de oorzaak van de onvrede, de kapitalistisch uitbuiting en onderdrukking, niet vergeten. We zijn solidair met de demonstranten die gewond raken, de gevangenissen bevolken of vermoord worden. Maar juist omdat we solidair zijn moeten we de uitzichtloosheid van deze acties duidelijk maken zolang die binnen een religieuze raamwerk en dat van de verkiezingen blijft. Wat nu in de Iraanse steden gebeurt blijft opgesloten in illusies en heeft weinig te maken met de arbeidersklasse en haar klassenbelangen.
De arbeiders en hun kinderen die woedend en zonder hoop zijn en zich er toe laten verleiden deel te nemen aan een dergelijke beweging verdedigen het tegenovergestelde van hun eigen belangen. En het beste wat ze kunnen doen is onmiddellijk afstand nemen van deze uitzichtloze beweging. Het is nodig dat de arbeidersklasse op het toneel verschijnt en heel andere vooruitzichten opent.
De enige historische kracht die een eind kan maken aan onderdrukking en uitbuiting en die echte vrijheid kan brengen, is de arbeidersklasse. En de arbeidersklasse bouwt haar kracht op algemene vergaderingen, shoras, en grensoverschrijdende strijduitbreiding.
20 juni 2009, N.